dbtrains.com | de website | faq | sitemap |
 
 

E 44


Begin jaren dertig was het geld voor nieuwe ontwikkelingen bij de DRG nagenoeg op, op dat moment ontstond bij de industrie de angst om technisch gezien de aansluiting te missen met de industrie uit andere landen. Daarom werd op eigen kosten door een aantal bedrijven een aantal nieuwe elektrische proeflocomotieven ontwikkeld die aan de DRG ter vergelijking aangeboden werden. Deze bedrijven waren Wismar/SSW, BMAG/BEW en BMAG/MSW.

De techniek die bij deze elektrische locs werd beproefd bestond uit een manier om de rijmotoren in een zogenaamde tramophanging in de draaistellen te plaatsen. Deze techniek werd reeds toegepast bij elektrische locs in Beieren zoals de E73 en ook in Oostenrijk werd deze techniek sinds 1923 met succes toegepast. Het basisontwerp van de locs was gelijk, maar in de individuele uitvoering bestonden vrij veel verschillen. Allereerst volgen hier de proeflocomotieven, daarna de serie locomotieven.

E 44 70

Deze proeflocomotief werd gebouwd door Wismar (voertuig gedeelte) en SSW (elektrische gedeelte). Deze locomotief had geen loopassen en had dus aandrijving op alle assen. De loc was uitgerust met een Tatzlager aandrijving. De DRG nam in augustus 1930 de loc in bedrijf in het Bw Magdeburg-Rothensee. In februari 1931 werd het proefbedrijf voortgezet in Schlesien and vanaf maart 1931 vanuit het Bw München Hbf. Het proefbedrijf vond plaats in het personen en goederen verkeer. De locomotief stond geregistreerd onder bedrijfsnummer E 44 70. De loc hield zich goed en bleek betrouwbaar zodat de DRG de loc overnam in mei 1932 als E 44 001. Door de goede loopeigenschappen werd de loc toegelaten voor snelheden tot 90 km/u. In het proefbedrijf werd tot 80 km/u gereden. De rijmotor spanning werd geregeld door een handbediende elektromagnetische sturing met transformator in 19 duur en 54 tussen stappen. Vanaf 1940 werd het regelwerk van de serie locomotieven ingebouwd. De E 44 001 werd vooral ingezet tussen München en Garmisch-Partenkirchen en op de lijn naar Grießen en Reutte in Tirol. De loc werd tot 1956 onderhouden in Bw München Hbf en aansluitend in het Bw Garmisch-Partenkirchen. De locomotief werd pas in 1973 buiten dienst gesteld, en werd weer in ere hersteld als museumlocomotief.

E 44 80

De tweede proeflocomotief was een doorontwikkeling van de E 75, gebouwd door BMAG (voertuig gedeelte) en BEW (elektrisch gedeelte). De loopas loze locomotief werd in het begin van de jaren dertig geleverd. De loc werd in december 1930 door de DRG bij het Bw Magdeburg-Rothensee officieel in dienst gesteld, als E 44 80. De loc werd zowel in de personen dienst als in de goederen dienst ingezet. In maart 1931 kwam de locomotief naar het RBD Breslau en reed daar met goed gevolg personen en goederen treinen, de goederen treinen met een maximum gewicht van 1850 ton. Gebreken aan enige onderdelen en kleine ontoegankelijkheden verhinderde een serie levering van de locomotief. Zo waren de draaistellen niet kortgekoppeld en de gewichtsverdeling per as was zeer verschillend. Vanaf januari 1932 behoorde de machine als E 44 201 toe aan het Bw Hirschberg (Schles). De loc kwam in januari 1934 naar Freilassing en deed dienst op het traject naar Berchtesgaden. Na een kort bezoek tussen 1939 en 1941 aan München keerde de inmiddels als E 44 2001 aangeduide locomotief terug naar Freilassing. Vanaf 1942 deed de loc alleen nog maar dienst in de rangeerdienst. In oktober 1943 werd de loc samen met enkele E 445 verplaatst naar München Ost waar de locs ook dienst deden in de rangeerdienst. De in de oorlog beschadigde locomotief werd in 1949 buiten dienst gesteld.

E 44 90

De derde proeflocomotief was ook een doorontwikkeling van de E 75 die gebouwd werd door BMAG (voertuig gedeelte) en MSW (elektrisch gedeelte) maar dan zonder loopassen. De locomotief werd door de DRG in april 1931 in dienst gesteld in de heuvelachtige trajecten van Schlesien. De locomotief werd ingezet als E 44 90. Een maand later werd de loc overgebracht naar het RBD München en ingezet op het stijgende en bochtige traject Freilassing-Berchtesgaden. De loc voldeed aan alle eisen om op stijgende trajecten te rijden, inclusief de elektrische remmen. Uit de MSW schakelinstallatie van de locomotief ontstond later de eenheidssturing voor elektrische locomotieven van de DRG. De treinlasten konden op het 40 ‰ stijgende traject tussen Bad Reichenhall en Hallthurm met gebruik van de locomotief worden verhoogd van 90 t naar 220 t en de snelheid kon worden verhoogd van 30 naar 50 km/u, dit in vergelijking met de E 36 en E 36.1 locomotieven. Toen de DRG in juli 1932 de locomotief overnam werden de elektrische remmen uitgebreid. De locomotief kreeg bij de DRG de aanduiding E 44 101 en bleef bij het Bw Freilassing.

De serie levering

De eerste uit de proeflocomotieven E 44 70, E 44 80 en E 44 90 gebouwden serielocomotieven werden door de DRG in 1933 in dienst genomen. De locs E 44 002 t/m E 44 021 werden in dienst genomen bij de Bw's München Hbf en Stuttgart. De E 44 werd gebruikt als eenheidslocomotief voor zowel personen als goederentreinen op alle geëlektrificeerde trajecten in Duitsland en werd daarom "Mädchen für alles" genoemd. De locomotieven waren uitgerust met een Tatzlager aandrijving. Voor de motorspanning werd een handmatig regelaar gebruikt voor 15 standen met tussen transformator. Tot augustus 1943 werden er 149 locomotieven in dienst gesteld als E 44 002 t/m E 44 151.

Voor de geëlektrificeerde bergachtige trajecten in Oostenrijk werden door de DRG E 44 locomotieven besteld met elektrische weerstandsremmen (370 kW). Van de geplande E 44 152 t/m E 44 191 werden in mei 1943 de E 44 152 en E 44 153 in Freilassing in dienst genomen. Aan hun bedrijfsnummers werd een hooggeplaatste W toegevoegd. Tot het einde van de oorlog werden er in Freilassing 10, in Augsburg 5 en in München 9 E 44W locomotieven in dienst gesteld.

Voor de aflossing van de E 36 en E 36.2 bestelde de DRG vier serie locomotieven bij AEG als vervolg van de proefloc E 44 90 (E 44 101). AEG nam de elektrische uitrusting over van de inmiddels failliet gegane MSW. De locomotieven werden in het voorjaar van 1933 als E 44 102 t/m E 44 105 in Freilassing in dienst genomen. De locomotieven werd in 1938 veranderd in E 44 501 t/m E 44 505, de langste tijd hebben de locs gereden op de Berchtesgadener lijn. Alleen in 1943/44 in München Ost en in 1946/50 in Garmisch-Partenkirchen. Voor de aflossing van de E 36 en E 36.2 op de trajecten Freilassing-Berchtesgaden schafte de DRG vier serie locomotieven aan bij AEG. De locomotieven weken af van de E 44 102 t/m E 44 105 wat betreft hun constructie en de aanwending van krachtigere rijmotoren (EKB 725). De draaistellen kregen een grotere asstand en ook de lengte van de locomotieven werd verlengd van 13.150 mm naar 14.300 mm. Uiterlijk is deze serie te herkennen aan de rechte fronten, zonder uitbouw. De loopeigenschappen waren zo goed dat de laatste afgeleverde locs zelfs voor 90 km/u geschikt waren. Zij werden tussen mei 1934 en januari 1935 bij het Bw Freilassing als E 44 106 t/m E 44 109 afgeleverd en in dienst gesteld. Vanaf 1938 waren de locs als E 44 506 t/m E 44 509 aangeduid. Hun inzetgebied was voornamelijk de lijn naar Berchtesgaden alsook de lijn naar Salzburg. Van september 1966 t/m mei 1968 behoorden de locomotieven samen met de E 44.5 toe aan het Bw Rosenheim, maar werden toch vanuit Freilassing uit ingezet. Tot hun buiten dienststelling waren de locs toch weer bij het Bw Freilassing gehuisvest. Zij werden vanaf 1968 als 144 506 t/m 144 509 aangeduid.

Asindeling: Bo'Bo'
Indienststelling: 1934-1943
Diameter drijfwielen: 125 cm
Lengte over de buffers: 15,290 m
Maximumsnelheid: 90 km/h
Vermogen: 2200 kW @ 76,0 km/h
Aanzetkracht: 196 kN
Spanning: 15 kV ~/16 2/3 Hz
Gewicht: 78,0 t