|
BR 18.3
De sneltreinlocomotief serie IV h van de Badense spoorwegen ontstond net zoals de IV f door een prijsvraag die door de firma Maffei werd gewonnen. De locomotief IV h was een locomotief bedoeld voor het vlakke land en daarom uitgerust met 2100 mm drijfwielen. De eisen, 525 t met 100 km/u voortbewegen werd moeiteloos gehaald. Totaal werden er tot 1920 20 locomotieven serie IV h gebouwd in drie leverseries.
Inzet bij de DRG
De DRG nam alle 20 machines over en zetten ze in als BR 18.3 met de nummers: 18 301 t/m 18 303, 18 311 t/m 18 319 en 18 321 t/m 18 328. De locs werden ondergebracht in het Bw Offenburg en werden onder andere ingezet voor het rijden van de Rheingold. Nadat de BR 01 in dienst werd gesteld zijn veel locs IV h buiten dienst gesteld. In 1933 werden bij alle nog overgebleven 18.3 de remmen versterkt. De maximumsnelheid steeg naar 140 km/u. Midden jaren dertig zijn veel locs 18.3 verplaatst naar Noord-Duitsland en werden ondergebracht in het Bw Hamburg-Altona en Bremen. De DB stelde in 1948 alle locs 18.3 buiten dienst. Alleen de 18 316, 319 en 323 overleefden als weerstandslocomotieven bij het proefbedrijf Minden.
Drijfwerk: |
2'C1' h4v |
Indienststelling: |
1918-1920 |
Diameter drijfwielen: |
210 cm |
Diameter loopwielen (voor/achter): |
99 cm/120 cm |
Lengte over de buffers
(met tender bad. 2'2'T29,6): |
23,320 m |
Maximumsnelheid: |
140 km/h |
Vermogen: |
1950 pk/hp |
Keteldruk: |
15 bar |
Gewicht: |
97,0 t |
|