dbtrains.com | de website | faq | sitemap |
 
 

V 160

V 160
Constructie
In bedrijfsname

V 160


Het typenprogramma van 1953 (zie ook tijdperk III) voorzag ook in een één motorige 1600 pk (1180 kw) sterke diesellocomotief voor de middellangeafstands treinen op de niet geëlektrificeerde hoofdlijnen. De locomotief moest op termijn de stoomlocomotieven van de series BR 03, BR 23, BR BR 38.10 (pr P 8), BR 39 (pr P 10), BR 50, BR 57 (pr G 10) en BR 78 (pr T 18) aflossen die op deze lijnen operationeel waren. Door de sterk gestegen prijzen van steenkool en stookolie werd de inzet van diesellocomotieven steeds belangrijker in de jaren vijftig. De nieuwe diesel locomotief moest een plaats krijgen tussen de V 100 en de V 200.

De nieuwe diesellocomotief was bedoeld voor reizigers en goederen treinen met een maximale snelheid van 120 km/u. De locomotief moest voorzien van een stoom verwarmingsinstallatie voor de diensten in reizigerstreinen en moest een aanzetkracht hebben van 24 ton, en een duurvermogen van 16 ton. Dit was toereikend om een trein van 1200 ton op een steiging van 10 ‰ in beweging te houden. Doordat de voorraden zand, water en dieselolie al een aardig gewicht opleverden werd gekozen voor een gewichtsbesparende hydraulische krachtoverbrenging zoals ook al succesvol was toegepast in de V 200.

Proeflocomotief V 320 001 van Henschel
Proeflocomotief V 320 001 van Henschel
Voor deze nieuwe locomotief de V 160 werd het eerste prototype op 6 augustus 1960 afgeleverd aan de DB door Krupp uit Essen. Tot 1962 volgde nog de V 160 002 t/m 009. Deze prototypen locomotieven bezaten in tegenstelling tot de latere serie locomotieven afgeronden frontpartijen. Deze frontpartij leverden later deze voorserie locomotieven de bijnaam "lollo" op. De voorserie locomotieven 001-006 werden geleverd door Krupp, en de voorserie locomotieven 007-009 werden door Henschel in 1962/63 geleverd. De in 1963 door Henschel geleverde laatste voorserie locomotief V 160 010 had als eerste het hoekige front van de latere serielocomotieven, deze hoekige frontpartij was afgeleid van de zes assige proefloc van Henschel, de V 320 001 die op eigen rekening door Henschel was gebouwd. Voor de bouw van de V 160 010 stelde Henschel de DB voor om deze locomotief dezelfde frontpartij te geven als de V 320. De DB stemde toe en wilde tegelijkertijd ook de inbouw van versterkte koppelassen en een paar kleine veranderingen van de zijvensters, ook werd er een keertrein installatie ingebouwd. En zo kreeg de V 160 010 het definitieve gezicht van de V 160 familie.

Door de goede ervaringen met de voorserie locomotieven begon vanaf 1964 de serielevering van de locomotieven V 160. Deze levering duurde tot 1968 en omvatten 214 locomotieven met de nummers V 160 011-224 (vanaf tijdperk IV 216 011-224). De locomotieven werden gebouwd door Krupp, Henschel, Klöckner-Humboldt-Deutz (KHD), Krauss-Maffei en Maschinenbau AG Kiel (MaK). De locs V 160 waren allemaal voorzien van stoomverwarming voor de treinverwarming.

De V 160 locomotieven verdrongen de stoomlocomotieven BR 03.10 uit het Bw Hagen-Eckesey, de BR 39 uit het Bw Jünkerath, de BR 03 uit het Bw Braunschweig, de oliegestookte BR 44 uit Bebra en de BR 38.10 en BR 78 uit de Bw's van München en Mühldorf.

Van de uiteindelijke serie locomotieven zijn een aantal varianten gebouwd, in tijdperk III de V 160, V 162 en de V 164. En in tijdperk IV de BR 215 en BR 218. De hele locomotief familie omvat in tijdperk III de locomotieven V 160/162/164 en in tijdperk IV en V de locomotieven BR 210/215/216/217/218/753. Alhoewel al deze locomotief series tot dezelfde familie behoren en ze op het constructieve vlak allemaal nagenoeg dezelfde kenmerken vertonen zijn ze hier toch gesplitst in verschillende hoofdstukken. Maar het gaat uiterlijk steeds om dezelfde soort locomotief.

Voor het verminderen van de energie voor de treinverwarming besloot men in 1964 om op basis van de V 160 een locomotief met een gasturbine te ontwikkelen. Dit prototype de V 169 001, later 219 001 was voorzien van een helicopter turbine van General Motors. Op deze manier kreeg de locomotief er 660 kW vermogen "bij" om de hoofdmotoren te ontlasten. Deze locomotief werd echter in januari 1978 buiten dienst gesteld maar de ervaringen die met deze loc waren opgedaan werden verwerkt in de ontwikkeling van de 210. Een 218 met eveneens een gasturbine.

Constructie


Foto: Christian Splittgerber
Foto: Christian Splittgerber
Samen met de bovenbouw vormde het onderstel een dragende constructie. Het onderstel was een uit staal gelaste constructie. De locomotieven waren 16 meter lang, de andere locomotieven varianten zoals de V 162 en de V 164 waren allemaal 16,40 meter lang. Alle locomotieven V 160 werden in een donkerrode kleur geschilderd. De langsdragers en daken waren donkergrijs van kleur net zoals de band langs de ventilatie roosters aan beide zijde van de locomotief.

De motor en de overbrenging waren elastisch opgehangen in frames. De draaistelramen waren gelast. Midden aan beide zijde van de draaistelramen bevonden zich de bevestigingspunten voor de zijdelingse veringselementen. Via vier schroefveren steunde het onderstel op de draaistellen. De aslast van de voorserie locomotieven was 18 ton per as, totaal dus 72 ton en die van de serie locomotieven was 20 ton, dus in totaal 80 ton. Omdat dit de maximale aslasten waren die werden toegestaan werden de locomotieven gelast en werd gebruik gemaakt van lichte metalen om het gewicht te beperken.

Tussen de beide geluidsgeïsoleerden cabines die via een zijgang met elkaar waren verbonden bevond zich de dieselmotor. De voorserie locomotieven V 160 001-010 waren voorzien van een 16 cilinder Maybach motor MD 870 1B (tegenwoordig heeft deze motor de aanduiding MD 16 V 538 TB) met een vermogen van 1397 kW bij 1500 tpm. De serie locomotieven werden voorzien van motor MB 839 (tegenwoordig heeft deze motor de aanduiding MB 16 V 652 TB) met 16 cilinders en 1397 kW vermogen.

De locomotief V 160 082 werd proefsgewijs voorzien van de nieuw door MAN ontwikkelde dieselmotor V6 V23/23 TL, een 12 cilinder 4-takt motor met directe brandstof inspuiting en turbolader. Deze motor had een vermogen van 2200 kW, maar ondanks dit grote vermogen werd het vermogen van de locomotief afgesteld op 1470 kW doordat de overbrenging het vermogen van de motor niet aankon. Later is een verbeterde versie van deze motor ingebouwd in de serie locomotieven BR 218. Het vermogen van diesellocomotieven hangt meestal niet af van de gebruikte motor, maar meer van de hydraulische aandrijving en de koppelassen die aan het vermogen grenzen stellen.

Net zoals bij de V 100 werd gekozen om de motor in het midden van de locomotief te plaatsen om zo de vier assen aan te kunnen drijven. De locomotieven waren uitgerust met twee verzetten, een langzaam rijverzet tot 80 km/u, en een verzet voor hogere snelheden tot 120 km/u. De overbrenging van Voith type L 218 rs in de voorseries locs en type L 821 rs in de serie locomotieven was dus voorzien van twee verzetten en een hydraulische koppeling.

De trein verwarmingsinstallatie bevond zich tussen overbrenging en cabine 2. De installatie bestond uit een verwarmingsketel en een waterreservoir. De ketel type OK 4616 afkomstig van Vapor Heating, en die in licentie werd gebouwd door Hagenuk, werd m.b.v. stookolie verwarmd. De ketel kon 900 kg stoom per uur leveren, wat voldoende was om bij een buitentemperatuur van - 20 °C tien reizigersrijtuigen te kunnen verwarmen. Daarnaast werd de installatie ook gebruikt om het koelwater van de dieselmotor op temperatuur te houden, zodat de motor op bedrijfstemperatuur bleef en om de hydraulische overbrenging niet te laten afkoelen. Om de hulp accu van de locomotief te ontlasten, die de verwarmingsinstallatie aandreef, werd een luchtgekoelde hulp dieselaggregaat geïnstalleerd die een generator aandreef die energie kon leveren voor de verwarmingsinstallatie. Deze werd ook gebruikt voor het voorverwarmen van reizigerstreinen.

De locs waren voorzien van luchtdruk remmen type Knorr, en een spindelhandrem per cabine. De voor het remmen en andere gebruikers benodigde luchtdruk werd opgewekt door een MWM luchtperser AKD 2 K 412 en door een elektrische aangedreven luchtpomp VV 160/200. Ook deze gebruikers waren aangesloten op de aanwezige hulpdieselmotor in de locomotief.

Een lichtmachine verzorgde het elektrische boordnet met een spanning van 110 volt.

De voorraden voor diesel, stookolie en water werden in het midden van de locomotief geplaatst. De voorraden werden opgehangen tegen het onderstelraam. Hier werd ook de accu geplaatst. Het grootste deel van de elektrische apparaten voor de sturing en bewaking van de aandrijvingen werd in gesloten kasten tegen de cabine wanden geplaatst.

De locomotieven V 160 001-009, 026-035, 083-104, 130-169 en 185-199 werden ingericht voor keertreinbedrijf en een installatie voor het rijden in dubbeltractie.

In bedrijfsname


Voorserie locomotief V 160 003 "lollo" | Foto: DB museum
Voorserie locomotief V 160 003 "lollo" | Foto: DB museum
Op 6 augustus 1960 werd de eerste locomotief, de V 160 001 afgeleverd aan het Bundesbahn-Zentralamt in München. De machine werden meteen aan omvangrijke meet en proef ritten onderworpen en de daarbij opgedane ervaringen waren allen overwegend positief. Daardoor werden de 8 andere proeflocomotieven van Krupp (002-006) en van Henschel (007-009) praktische onveranderd afgeleverd.

Aansluitend volgde de inzet vanuit het Bw Hamburg-Altona, en later vanuit het Bw Lübeck in het BD (Bundesbahn Direktion) Hamburg in het stadssnelverkeer Hamburg-Lübeck. Daarbij werden de locs ingezet in de keertreinen met dubbeldeks materieel. Maar ook in de goederendienst werden de locs ingezet. In de passagiersdiensten op de lijn Hamburg-Lübeck werden de stoomlocomotieven BR 38.10 en BR 78 afgelost.

Interessant hierbij is te vermelden dat de voorserie locomotieven jaren lang in werden ingezet in het midden van keertreinen wat de splitsing en samenvoeging van treindelen vergemakkelijkten. Als eerste locomotief werd de V 160 010 verplaatst naar het Bw Oldenburg Hbf wegens terugkerende mankementen aan de keertrein installatie.

De serie locomotieven werden ingezet in reizigers en goederentreinen op alle niet geëlektrificeerde lijnen van de DB overwegend in het westen en noorden van de Bondsrepubliek.

Type nr: V 160 001-009 V 160 010-224
Indienststelling: 1960 1964
Fabrikant: Krupp, Henschel Krupp, Henschel, KM, KHD, MaK
As opstelling: B'B' B'B'
Spoorwijdte: 143,5 cm 143,5 cm
Lengte over de buffers: 16 m 16 m
Gewicht: 74 t (met 2/3 voorraad) 76,7 t (met 2/3 voorraad)
Dieseltank inhoud: 3000 liter 2700 liter
Aandrijving: Diesel-hydraulisch

Dieselmotor:

Aantal: 1
Fabrikant: Maybach (MTU)
Vermogen: 1397 kW
(bij 1500 tpm)
Diesel-hydraulisch

Dieselmotor:

Aantal: 1
Fabrikant: Maybach (MTU)
Vermogen: 1397 kW
(bij 1500 tpm)
Aanzetkracht: 235,2 kN 235,2 kN
Trein verwarmingsinstallatie: stoom stoom
Snelheid: 80/120 km/h 80/120 km/h