dbtrains.com | de website | faq | sitemap |
 
 

Tijdperk III

Inleiding
Een nieuw begin
De eerste treinen gaan weer rijden
Het eerste netwerk van langeafstandstreinen
De opbouw gaat verder, meer treinen, meer comfort, meer regelmaat
Het vooroorlogse materieel werd opnieuw ingezet
De opbouw van het internationale netwerk
Het Blauwe net van snelle treinen
De moderne tijd, opkomst van elektrische locomotieven
De moderne diesellocomotief in opkomst
Een nieuw rijtuigtype
De derde klas verdwijnt
De laatste nieuwe stoomlocomotief
Een nieuw prestieus netwerk, de Trans Europ Express
Vanaf 1962 weer exclusief, de Rheingold
Een nieuw paradepaardje, de elektrische locomotief E 03

De moderne diesellocomotief in opkomst

De eerste diesellocomotieven in het bestand van de nieuw opgerichte Deutsche Bundesbahn waren de dieselhydraulische locomotieven V 140, en de voormalige wehrmacht locomotieven WR 200 en 360 (de V 20 en V 36) en drie dieselelektrische dubbele locomotieven D 311 (V 188).

Na de opheffing van het bouwverbod voor nieuwe railvoertuigen door de geallieerde machten werden er vanaf 1948 ten opzichte van de vooroologse locomotieven, technische onveranderde kleine locomotieven gebouwd uit de zogenaamde "Leistungsgruppe II". Deze waren voorzien van hydraulische krachtoverbrengingen.

Door de goede ervaringen met de hydraulische krachtoverbrengingen van de V 140 werd deze krachtoverbrenging als grondslag gebruikt voor het begin jaren vijftig opgesteld typenprogramma voor nieuwe diesellocomotieven.

De eerste locomotieven uit dit typeprogramma werden in 1952 geleverd. Dit waren de locomotieven V 80. De DB liet 10 van dit soort B'B' locomotieven bouwen met hydraulische krachtoverbrengingen. De locomotieven waren bedoelt voor het trekken van lichte en middel zware personen en goederen treinen op hoofd en zijlijnen. De V 80 beschikte over twee overbrengings verhoudingen en had een maximum snelheid van 100 km/u.

Met deze locomotieven werd een belangrijke weg ingeslagen wat betreft constructies van diesellocomotieven die werd doorgevoerd in de bouw en aanschaf van alle diesellocomotieven door de DB, tot in 1979 toen de laatste DB diesellocomotief werd afgeleverd als BR 218 499.

Alle diesellocomotieven werden gekenmerkt door een snellopende dieselmotor en een hydrodynamische krachtoverbrenging die de assen aandreven via koppelassen. De andere ontwikkeling bij de diesellocomotieven was natuurlijk de stijgende vermogens van de rijmotoren en de omstelling van stoomverwarming voor personentreinen naar elektrische trein verwarming.

Technisch vooruitstrevende technieken om de vermogens verder te verhogen door bijvoorbeeld gebruik te maken van gasturbines zijn maar in enkele locomotieven toegepast en zijn meestal na enige tijd weer buiten dienst gesteld.

Ook de talrijke door de industrie op eigen rekening gebouwde prototypen voor bijvoorbeeld diesel elektrische aandrijvingen vonden geen afname bij de DB. Uiteraard werkte de elektrificering van de hoofdlijnen bij de DB ook niet in het voordeel van de ontwikkeling van de diesellocomotief.

Het typenprogramma uit 1953 voorzag in zes typen diesellocomotieven:

  • V 60 met 1 motor, 650 pk, asindeling C, voor rangeerdienst
  • V 65 met 1 motor, 650 pk, asindeling D, voor zijlijnen en rangeerdiensten
  • V 65.2 met 1 motor, 800/1000 pk, asindeling B'B', voor de zware treinen op zijlijnen en lichten treinen op de hoofdlijnen
  • V 160 met 1 motor, 1600 pk, asindeling B'B', voor de middelzware goederen en personen trein diensten op de hoofdlijnen
  • V 200 met 2 motoren, 2200 pk, asindeling B'B', voor zware personentreinen op hoofdlijnen
  • V 320 met 2 motoren, 3200 pk, asindeling C'C', voor zware treindiensten op hoofdlijnen

Van dit typenprogramma werd de V 200 diesellocomotief het eerste ontwikkeld. De V 200 was eigenlijk in technische opzicht een dubbele V 80. De eerste vijf prototypen werden in 1953 aan de DB geleverd. De 81 serielocomotieven werden vanaf 1956 geleverd.